0

Duo-interview ‘Het Verhaal van de Stad’ magazine

Kunstenaar Frank van Bemmel (73) en student internationale bestuurskunde Frank de Vries (23) hadden elkaar nog niet eerder ontmoet. Ik bracht een middag met hen door voor ‘het Verhaal van de Stad’ magazine in opdracht van Gemeente Rotterdam. 

“In wat voor wijk ik het liefst wil wonen over twintig jaar? Hier!”, stelt Frank van Bemmel zonder aarzelen, terwijl hij een koud biertje neerzet voor zijn vijftig jaar jongere naamgenoot Frank de Vries. Het is koel en rustig in zijn minimalistische appartement aan de smalle zijstraat van de Bergweg. “Deze buurt is dorpsachtig en zeer divers. Ik schat dat 20 procent van de bewoners hier van oorsprong Nederlands is. Er is veel contact, iedereen zegt elkaar gedag”, verklaart Van Bemmel.

‘EEN HIPPE WIJK MET HORECA, MAAR OOK RUST EN RUIMTE VOOR KINDEREN.’

– Frank de Vries

Frank de Vries knikt. “Zelf wil ik over twintig jaar wonen in een wijk die hip is, maar rustig. Niet zo volgebouwd als hier”, wijst hij richting de straat beneden. Hij denkt even na. “Katendrecht of het Lloydkwartier, bijvoorbeeld. Een gemengde wijk is zeker leuk. Maar ik vind het belangrijk dat er ook veel van mijn vrienden en leeftijdgenoten wonen, dat dat de leidende groep is.”

Waar zijn kinderen tegen die tijd goed kunnen opgroeien, is ook deel van de overweging. Maar als hij om die reden Berkel en Rodenrijs als woonplaats oppert, trekt van Bemmel een vies gezicht. “Dat lijkt mij nou helemaal niets, als je jong bent. Dan zou ik altijd voor Katendrecht gaan. Daar is het dan toch veel leuker.”

“Er zit wel lekker veel horeca en het is er modern, dat vind ik ook belangrijk als ik straks 43 ben.” “Nou”, lacht Van Bemmel, “Het zijn anders vooral kof etenten, ga toch gewoon in de kroeg zitten.”

Ja, een goede stamkroeg is cruciaal in je wijk, lacht De Vries ook. En dan serieuzer: “Ik vind het vooral belangrijk dat er veel speelruimte is voor kinderen, dat ze er leuk kunnen opgroeien. Katendrecht heeft dat. De wijken zijn er blokkig, open en goed te overzien. Dat vind ik prettig. Niet zo dicht als in Overschie, waar ik vandaan kom. Daar heeft criminaliteit te veel kans.”

Meer toezicht van camera’s, vinden zowel jonge als oude Frank prettig. “Qua privacy heb ik daar helemaal geen probleem mee, ik zorg gewoon dat ik me fatsoenlijk gedraag. Het is juist jn als de overheid steeds beter toezicht houdt”, stelt De Vries. Daar is Van Bemmel het ‘compleet mee eens’. “Ik voel me superveilig.

Ik heb overal gewoond en nooit iets meegemaakt. Ja, in Berkel, daar zou ik me onveilig voelen. Daar gaan ’s nachts alle gordijnen dicht. Als er hier iets zou gebeuren, is er gelijk volk op straat.”

Ondanks hun leeftijds- en generatieverschil zijn de tafelgenoten het eens over de basisvoorzieningen van een goede wijk. “Een kroeg, een supermarkt, een slager.” “En een pinautomaat en aardige mensen”, vult De Vries aan.

Wat daarvoor nodig is? “Geef bewoners de ruimte om zelf hun wijk te ontwikkelen”, vindt De Vries. “Rotterdammers willen graag en weten wat goed is voor hun wijk. Als gemeente sla je bijna altijd de plank mis als je wilt bedenken wat er moet gebeuren.” Een wijk moet geen gemeentelijk project zijn, legt hij uit. “Laat de keuzes aan de wijkbewoners zelf.”

‘FIJN ALS DE OVERHEID MEER TOEZICHT HOUDT.’

– Frank de Vries

“En geef ruimte aan jonge ondernemers”, vindt Van Bemmel. “Zij zorgen dat een plek gaat lopen. Kleine winkeliers brengen voor mij leven in een wijk.” Niet alleen een traditionele groenteboer, vult De Vries aan, maar net zo goed een shishalounge, avondwinkel of rotizaak maken een wijk aantrekkelijk.

Ook heel belangrijk vindt De Vries een centrale plek om samen te komen. Dat missen veel mensen en jongeren in hun wijk”, ziet hij. “Plekken waar je je kunt ontwikkelen, kunt oriënteren op wat je wilt in het leven, waar de groep solide is en je kunt leren van de vele jaargangen voor je. Voor mij is dat mijn studentenvereniging.” “Maar dat kan ook een muziekschool, of een buurthuis zijn, toch?” oppert Van Bemmel. “Zolang het maar vanuit de mensen zelf ontstaan is.”

Het gesprek komt op de zorg, die steeds kleinschaliger moet worden. Daar zijn beiden het over eens. “Nu al kan ik op het Eudokiaplein bloedprikken, ik hoef niet naar het ziekenhuis”, noemt Van Bemmel als voorbeeld. “Het is jn als wijken steeds meer eigen voorzieningen hebben. Meer dorpsachtig en met ruimte voor persoonlijk contact.” Minder centralisatie dus, en zorg aan huis als dat nodig is. Dat beaamt De Vries ook. Maar tegelijkertijd moeten patiëntendata breed gedeeld worden. “Mijn apotheek moet kunnen zien wat ik in het ziekenhuis doe, dat is jn en zelfs noodzakelijk voor meer decentrale zorg”, stelt Van Bemmel.

“Als Rotterdam straks 700.000 inwoners heeft zijn we een veel te grote groep om centraal te managen”, weet De Vries ondanks zijn leeftijd uit ervaring. Als lid van de Jongerenraad zat hij met initiatieven uit de hele stad om de tafel. De raad wilde overkoepelend zijn, maar dat werkte niet. Waarom niet, wil Van Bemmel weten. “Het lijkt mij een fantastisch initiatief.” “De gaten tussen groepen waren te groot”, legt De Vries hem uit. Hij gebaart breed met zijn handen. “We konden niet met z’n allen om de tafel, niet stadsbreed.” Van Bemmel: “Ik ben het niet met je eens, denk ik. Je kunt altijd van elkaar leren, al is het maar door te lezen over elkaars ervaringen.” Zijn naamgenoot geeft wat toe: “Binnen een wijk is het ook wel goed om met verschillende groepen om de tafel te gaan, maar met groepen uit de hele stad, dat gaat niet.”

EEN STAD VOOR ALLE ROTTERDAMMERS

Ze vinden elkaar direct weer zodra het over de stad zelf gaat. Die liefde delen de twee geboren en getogen Rotterdammers. Hun stad is open, een stad van mensen. Dat moet zo blijven, dus moet beleid gericht zijn op alle Rotterdammers. “Ik vond dat je net een heel goed punt had, toen je vertelde over die onpersoonlijke brief van de gemeente”, zegt De Vries tegen Van Bemmel. Die veert direct op: “Ja, die brief was copy- paste, letterlijk. Je kon er niks mee, het nodigt niet uit om met je zorgen naar de gemeente toe te gaan.” “Dat is niet hoe Rotterdam is”, vinden beiden. “Ambtenaren moeten ambassadeur van de stad zijn, mensen die het idee geven dat ze zich hard voor je maken als bewoner.”

Vereenzaming, vergrijzing, ziet De Vries als ‘een serieus iets’. Het is belangrijk dat ouderen niet alleen op hun kamer zitten en opgesloten raken. “Aan de Binnenweg zit zo’n mooi bejaardenhuis, waar altijd mensen samen in de tuin op een bankje zitten. Daar zou ik oud willen worden”, zegt hij. Van Bemmel, vol ongeloof: “Echt waar? Laat mij maar hier blijven.”

En hij vervolgt: “Alles staat of valt met gezondheid en mobiliteit. Het is zo belangrijk dat ouderen nog zelf overal heen kunnen. In hun wijk, maar ook met het gratis OV. Dat is fantastisch.” De Vries vertelt dat hij regelmatig met een aantal studenten met ouderen gaat lunchen. Die twee groepen mixen in wijken
of woongebouwen, vindt hij een heel goed idee. “Er zijn heel veel groepen in de stad die voor anderen willen zorgen”, besluit De Vries. Dan moet hij gaan. De twee schudden elkaar de hand, misschien komen ze elkaar ooit nog tegen. “Succes”, wenst Van Bemmel zijn jonge naamgenoot. “Succes, in je verdere leven.”


 

Lees hier mijn andere verhaal in het magazine of download het magazine hier (pag. 26 is bovenstaand interview)